Terrasjes dienen om naar mensen te kijken, te begluren en te wikken en te wegen. Vooral vrouwen komen in het vizier. Ik doe daar niet aan mee, nooit… tenzij enkel met zuiver wetenschappelijke doelstellingen. Zuiver!
Een Spaans terrasje. Mijn dikke buurman ledigde zijn pint bier, wreef over zijn pens en vroeg de kelner wat zijn schuld was.
‘Dos euros’ glimlachte de jonge kerel - waarschijnlijk een bijklussende student - en de pens legde wiskundig correct een stuk van twee op tafel. Toen hij opstond en aanstalten maakte om het pand te verlaten, zag hij hoe de kelner zijn schort uitdeed en overhandigde aan zijn opvolger. Of beter opvolgster, want de dienst werd nu verzekerd door een blonde spring-in-‘t-veld die wellicht amper achttien kaarsjes had uitgeblazen. Paardenstaart, decolleté en kort rokje, het was warm. De ogen van de pens hadden haar in een bliksemschicht van onder tot boven gescand. De man zeeg terug neer, wenkte de paardenstaart en bestelde nog een cerveza. Nadat het biertje even later voor zijn neus verscheen, stond hij erop om meteen af te rekenen en hoewel hij zeker nog wist hoe groot zijn schuld was, vroeg hij het lieve kind naar de gekende informatie, kwestie van in haar ogen te kunnen kijken. Na de obligate ‘dos euros’ schoof hij met een gul gebaar drie euro in haar richting, knipoogje bovenop. Het rokje nam de buit in ontvangst met een glimlach getekend door de goden tijdens hun meest creatieve ingeving. Toen ze naar de volgende klant huppelde, scanden zijn ogen nog de onderkant van haar rug.
Mijn vrouw had het hele tafereel mee gevolgd en mompelde dat dit niet eerlijk was.
‘De jongen krijgt niets, het meisje een fooi van vijftig procent!’
‘Nee’ zei ik, ‘eerlijk niet, maar wel volgens de darwinistische regels’
‘Nu ga je me toch niet uitleggen dat Darwin ook al over fooien heeft geschreven, hé?’ wierp ze me toe en ik zag in haar ogen dat haar liefde voor mij een tiende van een graad daalde.
‘Oké, dan niet’ zei ik.
‘Toch wel, laat maar horen, vooruit!’ Zo zijn vrouwen nu eenmaal.
Baby’s in onze samenleving krijgen alle zorgen die nodig zijn om in leven te blijven, op te groeien en later voor nieuwe baby’s te zorgen. Als ze ziek zijn, staan er meer dan voldoende medische instellingen klaar om hen te helpen. Zelfs als ze onbetaalbaar zijn. Ik zei wel in onze samenleving. Moeders kunnen er dus vrij zeker van zijn dat hun baby'tje in leven zal blijven, ook als zij daar zelf niet helemaal alleen voor kunnen zorgen. Het kind zal zeker ook onderwijs krijgen, daar zorgen scholen voor, en beschermd worden tegen schurken, daar zorgen politie en justitie voor. Grote uitzonderingen daargelaten. Maar, als we de klok honderdduizend jaar terugdraaien, bestond die vanzelfsprekendheid helemaal niet. Moeders moesten hun uiterste best doen om hun pasgeboren en opgroeiend kind te voeden, te onderwijzen, te beschermen. Er was verre van enige zekerheid dat het kind bleef leven. Bacteriën en ander ziektekiemen waren een groot gevaar. Er waren geen winkels om de hoek waar je te allen tijde terecht kon voor voedsel, zeker geen nachtwinkels. Het kind kon niet zomaar alleen achtergelaten worden om even een uitstapje te maken, want roofdieren of kinderrovers konden op de loer liggen.
‘Dus moest die moeder een fooi krijgen?’ schamperde mijn vrouw
‘Wacht’ suste ik.
De overlevingskansen van een kind namen aanzienlijk toe wanneer de moeder hulp kreeg. Vergeet niet dat mensen door hun grote hersenen vroeg geboren worden en dus langer hulpeloos blijven in vergelijking met andere diersoorten. Elke hulp is dan welkom. Die kon van de grootmoeder komen, of een tante, of de vader van het kind. Dat laatste was een goede oplossing omdat een man er – zuiver biologisch gesproken – ook baat bij had om zijn kind in leven te houden, het draagt immers zijn genen. Daardoor kon een moeder enige zekerheid hebben dat de vader van het kind ook zijn best zou doen en een steentje zou bijdragen bij de opvoeding van het kind. Een goede vader vergrootte de voortplantingskansen van de moeder. En dan komt het. Hoe meer die vader te bieden had, hoe meer kansen voor het kind om voldoende te eten te krijgen, voldoende zorgen, onderwijs en noem maar op. De vader moest dus rijk genoeg zijn. Biologen noemen dat ‘beschikken over voldoende hulpbronnen’. Maar papa moest liefst ook enig aanzien hebben in de groep zodat anderen sneller te hulp zouden schieten indien dat nodig zou zijn. Men luistert eerder naar iemand met prestige dan naar jan-met-de-pet. En tenslotte, hoe meer kennis de vader had, hoe meer hij zijn kind kon onderwijzen en dus zijn kansen verzekeren voor de toekomst.
‘Wanneer komt die fooi nu?’
‘Drink je koffie op’
Ook al hadden vrouwen honderdduizend jaar geleden – of zelfs nog veel langer – nog geen kennis van deze theoretische achtergrond, ze hielden ermee rekening, zonder het te weten. Op de dag dat ze tussen alle potentiële papa’s in de gemeenschap de juiste eruit wilden pikken, hielden ze die kenmerken van een goede vader in het achterhoofd. Ze gaven de voorkeur aan een man die over voldoende hulpbronnen beschikte, aanzien had in de groep enzovoort. Er was wel een probleempje: een dame kon niet altijd zomaar zien welke heer rijk genoeg was om in te kunnen staan voor de baby die stilaan vorm kreeg in haar dromen, nog niet in haar buik. Er stond geen banksaldo op het voorhoofd van de man gedrukt. Dus maakten onze overovergrootmoeders gebruik van een trucje.
‘De fooi!’
‘Juist.’
Ze deed beroep op de reputatie van de mannen. De kerels die gul waren in de gemeenschap, hadden een reputatie over voldoende hulpbronnen te beschikken. Wie zo nu en dan een stukje van zijn jachtbuit uitdeelde, was een goede jager en had voldoende middelen. Het uitdelen van eten of andere dingen, wees erop dat hij meer dan genoeg had, dus rijk was. Potentiële papa’s die dat deden werden eerder gekozen door de dromende mama’s en konden dus effectief papa’s worden. Natuurlijk kon hij zijn vrijgevigheid zowel tonen aan mannen als aan vrouwen om een rijke reputatie uit te bouwen, maar het had meer succes indien de vrouwen zelf het doelwit waren. Gulheid van een man verhoogde de kans op het doorgeven van zijn genen.
Een zeer meewarige blik staarde me aan.
‘Dus die dikke bierdrinker wil met één euro een kindje maken bij dat meisje?’
Helemaal niet, maar het mechanisme dat over zulke lange tijden een steentje bijdroeg in het voortplantingssucces van onze overovergrootvaders, zit nu nog steeds in ons gedragsrepertoire. Het is een soort programmaatje in het mannenbrein dat actief blijft. Het begint voortdurend te lopen, ook wanneer het helemaal geen nut heeft. Dat programma zegt aan de man: als je een vrouw ziet waarvan jouw partnerkeuzeprogramma je vertelt dat het een potentiële mama is, bouw dan aan je reputatie door gul te zijn, meteen. Et voilà, de fooi gaat naar de dienster.
Mijn vrouw was me te snel af en vroeg om de rekening. Op het antwoord ‘Tres euros’ legde ze drie euro op tafel. Toen het meisje deze zonder glimlach wegstak, fluisterde mijn vrouw haar nog toe:
‘Geen hulpbronnen, sorry’
‘Qué?’
‘Wanneer komt die fooi nu?’
‘Drink je koffie op’
Ook al hadden vrouwen honderdduizend jaar geleden – of zelfs nog veel langer – nog geen kennis van deze theoretische achtergrond, ze hielden ermee rekening, zonder het te weten. Op de dag dat ze tussen alle potentiële papa’s in de gemeenschap de juiste eruit wilden pikken, hielden ze die kenmerken van een goede vader in het achterhoofd. Ze gaven de voorkeur aan een man die over voldoende hulpbronnen beschikte, aanzien had in de groep enzovoort. Er was wel een probleempje: een dame kon niet altijd zomaar zien welke heer rijk genoeg was om in te kunnen staan voor de baby die stilaan vorm kreeg in haar dromen, nog niet in haar buik. Er stond geen banksaldo op het voorhoofd van de man gedrukt. Dus maakten onze overovergrootmoeders gebruik van een trucje.
‘De fooi!’
‘Juist.’
Ze deed beroep op de reputatie van de mannen. De kerels die gul waren in de gemeenschap, hadden een reputatie over voldoende hulpbronnen te beschikken. Wie zo nu en dan een stukje van zijn jachtbuit uitdeelde, was een goede jager en had voldoende middelen. Het uitdelen van eten of andere dingen, wees erop dat hij meer dan genoeg had, dus rijk was. Potentiële papa’s die dat deden werden eerder gekozen door de dromende mama’s en konden dus effectief papa’s worden. Natuurlijk kon hij zijn vrijgevigheid zowel tonen aan mannen als aan vrouwen om een rijke reputatie uit te bouwen, maar het had meer succes indien de vrouwen zelf het doelwit waren. Gulheid van een man verhoogde de kans op het doorgeven van zijn genen.
Een zeer meewarige blik staarde me aan.
‘Dus die dikke bierdrinker wil met één euro een kindje maken bij dat meisje?’
Helemaal niet, maar het mechanisme dat over zulke lange tijden een steentje bijdroeg in het voortplantingssucces van onze overovergrootvaders, zit nu nog steeds in ons gedragsrepertoire. Het is een soort programmaatje in het mannenbrein dat actief blijft. Het begint voortdurend te lopen, ook wanneer het helemaal geen nut heeft. Dat programma zegt aan de man: als je een vrouw ziet waarvan jouw partnerkeuzeprogramma je vertelt dat het een potentiële mama is, bouw dan aan je reputatie door gul te zijn, meteen. Et voilà, de fooi gaat naar de dienster.
Mijn vrouw was me te snel af en vroeg om de rekening. Op het antwoord ‘Tres euros’ legde ze drie euro op tafel. Toen het meisje deze zonder glimlach wegstak, fluisterde mijn vrouw haar nog toe:
‘Geen hulpbronnen, sorry’
‘Qué?’