Komt natuurlijke selectie alleen in de biologische evolutie voor? Is het juist dat darwinisme een ‘algemene manier van denken’ is?
In het begin van dit boek heb ik gezegd dat het niet alleen de bedoeling was dat mooie verhaal – ik heb mijn verliefdheid nu wel voldoende bezongen – te vertellen. Naast het verhaal wilde ik ook duidelijk maken dat het mechanisme dat de evolutie gebruikt, namelijk natuurlijke selectie, een algemeen systeem is dat we ook terugvinden in andere omgevingen dan in de levende wereld. Dat algemene systeem noemen we differentiële reproductie – een moeilijke term om aan te geven dat wanneer dingen met zekere regelmaat worden voortgebracht, er verschillen in de frequentie van dat voortbrengen kunnen optreden. In de volgende alinea’s wil ik duidelijk maken dat differentiële reproductie een algemeen verschijnsel is en geen alleenrecht van de biologische evolutie. Het is een proces dat zich in alle mogelijke stelsels voordoet, zelfs in ons dagelijks leven … zie verder p. 315 Vinden we de natuurlijke selectie ook terug in onze cultuur? Differentiële reproductie in onze cultuur vinden we terug in wat Richard Dawkins de meme noemde. Een meme is een eenheid van culturele overdracht bij de mens, zoals een idee, een melodie, een gezegde, een modestijl in de architectuur, kleding, gastronomie, enzovoort. Een meme is de culturele evenknie van het genetische gen en wordt eveneens van de ene generatie op de andere doorgegeven, niet via geslachtscellen maar door nabootsing – het 'springt' van het ene brein naar het andere. Een goed idee wordt doorgegeven. Een belachelijk idee verdwijnt, tenzij het humoristische waarde heeft en als grap blijft bestaan. Een meme is onderhevig aan mutatie en dus aan selectie. Goede memen, dat wil zeggen memen met een of andere kracht waardoor het over meerdere generaties van het ene brein naar het andere wordt doorgegeven, kunnen eeuwen meegaan. Slechte memen, dus zonder blijvend nut, leven niet lang. Een voorbeeld van een sterke meme is de godsidee. Het moet oeroud zijn, misschien is het vele keren ontstaan als mutatie van een ander idee, maar we kennen de oorsprong ervan niet. Het is vele eeuwen lang doorgegeven via het gesproken en geschreven woord. Het heeft zijn intrede gedaan in andere vormen van onze cultuur zoals in de kunst. Het moet dus een sterke overlevingswaarde hebben. De evolutie van dit idee is onderhevig geweest aan vele mutaties, er bestaan veel varianten op de godsidee, maar de basisidee blijft overleven. Wat is die kracht? … zie verder p. 317 Kan het darwinisme iets zeggen over de ‘zin van het leven’? Waarom leven wij? Dit is een verkeerde vraag. 'Waarom' vraagt naar de reden, het doel waarop gemikt wordt. Die vraag houdt in dat iemand of iets een bedoeling had of heeft met ons leven. We weten nu dat die iemand of iets alleen de evolutie kan zijn, en die heeft geen doel voor ogen. Een betere vraag is dan 'Waardoor leven wij?'. Laten we daarover heel duidelijk zijn: door toeval. Geen millimeter meer of minder. Die toevalligheid kan niemand berekenen. Is dat een koude douche? Moeten we nu in een zwart gat vallen? Is het niet aangenamer te geloven dat we geschapen zijn tot meerdere eer en glorie van een god? Krijgen we geen warmer gevoel als we ons leven als voorbereiding kunnen beschouwen op een hiernamaals, waar een heel ander leven kan bestaan? Dat hoeft allemaal niet. Zulke opvattingen en overtuigingen kunnen ons goed doen, maar ook veel pijn bezorgen. Het godsbeeld dat godsdiensten ons voorhouden, leidt tot ontgoocheling. We kunnen de gestelde eisen niet nakomen, we falen voortdurend, we stellen ons nog meer vragen (waarom laat god dit of dat gebeuren?). De meme die we gecreëerd hebben om ons goed te voelen, geeft even grote katers. Is dat dan geen koude douche? Het toevalsverhaal dat we in het darwinisme vinden, reikt wel antwoorden aan: als we door toeval zijn ontstaan, met een kans van één op oneindig, laten we dan oneindig blij zijn dat we die loterij hebben gewonnen. Er is geen beloning of straf voor ons leven nodig, alleen vreugde omdat we er zijn en elke dag opnieuw met volle teugen van dat leven mogen genieten. We moeten elke dag opnieuw beseffen dat we moeten genieten, dat we elke dag opnieuw de positieve kanten van het grote toeval moeten proeven … zie verder p. 325 Zal de verhouding tussen mannen en vrouwen onveranderd blijven? Zo kunnen we begrijpen waardoor menselijke culturen steeds een mannelijke suprematie kennen. Maar betekent dat ook dat we dit stramien dan maar moeten aanhouden? Betekent dit verhaal uit het Moederland dat het ook goed is? Dat we alles zo maar moeten laten? Ik denk van niet. Onze samenleving wordt stilaan te complex om het sociale karakter, het samenwerkingselement te onderdrukken. De toekomst zal uitwijzen dat individuele dominantie niet kan standhouden in deze complexiteit. Samenwerking zal winnen aan belang. Daarmee doel ik niet op die 'mannelijke' samenwerking in de vorm van coalitievormingen, die zijn alleen gericht op individuele doeleinden. Ik bedoel de 'vrouwelijke' samenwerking die meer de klemtoon legt op gemeenschappelijke doeleinden. Feministen zullen dit wellicht graag horen, maar het spijt me dat ik hen moet teleurstellen. De verwezenlijking van een eerder 'vrouwelijke' strategie in onze samenleving zal ook zonder feministen gebeuren. Zij zijn het niet die de biologische wortels in de mannelijke suprematie van onze samenleving zullen tegenwerken. Het is de kracht van de zelfregulering van onze cultuur die dat zal doen … zie verder p. 336 Staat de mens – met zijn ‘geest’ – los van de andere soorten levende wezens? … Heel onze cultuur staat bol van de memen die stellen dat de mens een geest, een bewustzijn heeft en de (andere) dieren niet. Die memen zijn oud, en werden gelanceerd onder andere door denkers als Thomas van Aquino en Descartes. Zij stelden dat de mens weliswaar een stoffelijk lichaam heeft, maar vooral een ziel – een denkende, wijze, waardevolle geest. Die geest staat volledig los van dat aardse lichaam, zo los zelfs dat het na de dood van het lichaam blijft bestaan en verhuist naar andere – hopelijk betere – oorden. Dat dubbele kenmerk van de mens – lichaam plus geest – staat in de filosofie geboekstaafd als cartesiaans dualisme. Wij zijn volgens deze visie duale, tweeledige wezens. Daartegenover staat het monisme dat de eenheid van lichaam en geest vooropstelt. De geest is een resultaat van de lichaamsfuncties, zo'n beetje als de bloeddruk. De vergelijking gaat gauw mank, maar maakt wel duidelijk dat wanneer het lichaam stilvalt, ook de geest verdwijnt, net als de bloeddruk. Deze dualisme/monisme-discussie is niet alleen vanuit filosofische hoek interessant, we hebben ze nodig om onze houding tegenover andere soorten te bepalen. Want, als de menselijke geest echt losstaat van het lichaam, is er een fundamentele kloof tussen mens en dier. Indien echter de geest niet meer is dan het resultaat van een lichaamsfunctie, hebben we geen reden om het bestaan van die kloof te veronderstellen. De nieuwste wetenschappelijke technieken, vooral uit de neuropsychologie en -biologie, kunnen in dit opzicht een steentje bijdragen. Laten we even onze – al dan niet lichamelijke – geest hiervoor pijnigen … zie verder p. 339 Mogen wij ons vanwege onze hoog ontwikkelde geest zo verheven voelen boven andere wezens dat we er geen respect voor moeten opbrengen? .Of we zeggen nee, want we zijn met zijn allen levende wezens en moeten hiervoor respect hebben. Rijken en armen bezitten geld, en moeten de geldelijke afspraken respecteren. Dat houdt dan in dat mensen niet willekeurig met andere dieren mogen omspringen, ze mishandelen, in onwaardige omstandigheden houden, ze sociale contacten ontzeggen, enzovoort. We moeten dan met andere woorden respect voor andere levensvormen hebben. Of het antwoord is ja, want we zijn hogergeplaatst doordat we meer hebben gekregen. Rijken mogen zich boven armen plaatsen. Dat houdt dan weer een groot gevaar in. Als men een ander naar believen mag gebruiken alleen omdat men zich beter begiftigd acht, zet je de deur open voor analoge redeneringen binnen de eigen soort. Dan is die vergelijking met rijken en armen geen metafoor meer, dan moet men dulden dat rijken geen rekening met armen houden. Vooral op het niveau van racisme wordt dat linke soep. zie verder p. 341 |